Agdam, de verboden stad

Het is rustig op de geasfalteerde route van Martakert richting Stepanakert. De namiddagse zon geeft de uitgestrekte vlakte een prachtige goudgele kleur. Het gebied staat volop in bloei: het gele gras piekt en in de berm groeien wilde klaprozen. In de enorme grasvlakte steken op willekeurige plekken overblijfselen uit van wat ooit muren van gebouwen waren: de spookstad Agdam.

Twintig jaar geleden was Agdam een stad in Azerbeidzjan met zo’n veertigduizend inwoners. De plaats was destijds het toneel van een gewelddadige strijd tussen Armeense en Azerbeidjaanse strijdkrachten, met de onafhankelijkheid van Nagorno-Karabach als inzet. De Armenen vielen Agdam binnen om internationale erkenning te krijgen voor dit gebied tussen Armenië en Azerbeidzjan. In de zomer van 1993 werd de stad volledig plat gebombardeerd. Een onbekend aantal mensen kwam om. De rest van de bevolking vluchtte de stad uit naar omliggende gebieden en keerde niet meer terug. Sindsdien ligt Agdam in het gebied dat gecontroleerd wordt door Nagorno-Karabach en draagt het de Armeense naam Akna.

Twintig jaar geleden was Agdam een stad in Azerbeidzjan met zo’n veertigduizend inwoners. Tegenwoordig gebruikt een plaatselijke boer de overblijfselen van de moskee als stal.

Een goed geïnformeerde Nederlander vertelt dat je altijd kunt worden opgepakt als je de resten van Agdam bezoekt. De Lonely Planet raadt het ook af. Voor taxichauffeurs is het verboden om toeristen naar de spookstad te brengen. Desondanks is de stad niet hermetisch afgesloten en geen enkel bord in de omgeving wijst op een bezoekverbod. Ook de weg naar Agdam is volledig opengesteld. Een klein benzinestation vlak na de afslag doet zelfs vermoeden dat Agdam een bewoonde stad is. Niets is minder waar. Van de Akna-Martuni route, een brede straat die dwars door het gebied loopt, is weinig meer over. Grote gaten in de weg maken dat de enkele auto die er komt, de route stapvoets moet afleggen.

Wie de gebaande paden van het geruïneerde stadje verlaat, loopt het risico om op mijnen te trappen. Sommige gebouwen zijn nog herkenbaar, zoals de twee minaretten midden in de stad. Ooit onderdeel van de moskee, tegenwoordig gebruikt een plaatselijke boer de overblijfselen als stal. Veel ruïnes zijn onherkenbaar. De meeste bouwwerken zijn begroeid door planten en bomen. Sommige gebieden zijn afgesloten door geïmproviseerde hekken. Langs de kant van de weg liggen verroeste wrakken van wat ooit oorlogsvoertuigen waren.

Een enkel Armeens gezin settelt zich aan de rand van de stad. Het gezelschap kijkt wat glazig naar het passeren van een auto. Iets verderop staat een treinstel in de berm. Een draadje loopt van de wagon richting de elektriciteitsmast, die er vlak naast staat. Het lijkt op een geïmproviseerde woning van iemand die is teruggekeerd naar de spookstad. Op één van de zijpaden staat een eenzaam rund. Het zijn de enige tekenen van leven in een verder doodstille stad.

Dit verhaal verscheen eerder in het boek ‘Op eigen benen’ van Gert-Jan Peddemors e.a. De docent fotografie aan de School voor Journalistiek in Utrecht werd vergezeld door zeven oud-studenten die verhalen maakten bij zijn foto’s. De reis van een half jaar werd voorafgegaan aan de vraag: “Hebben de voormalige satellietstaten van de Sovjet-Unie hun eigen identiteit kunnen terugvinden na de val van de Unie?”